Campen, Jacob van
Vrouw bij haar toilet
Met de toeschrijving van deze vrouw bij haar toilet is het enigszins vreemd gesteld: hoewel Albert Blankert in zijn catalogus van 1978 al toewerkte naar een vrij plausibele toeschrijving aan Jacob van Campen, deed hij deze in zijn eigen laatste zin geheel teniet: ‘M.i. is het een kopie naar Van Campen’. Hij kwam tot deze conclusie na vergelijking met een ander schilderij, Pomona (tegenwoordig herkend als Cydippe en de appel van Acontius), dat het Rijksmuseum te Amsterdam in 1975 verwierf als werk van Paulus Bor (inv. nr. SK-A-4666), maar dat Blankert geheel als van Van Campen zag. Hoe het ook zij, zeker is dat de twee schilderijen niet van dezelfde hand zijn. Daarbij komt nog dat de stijlverwantschap tussen Van Campen en Bor zo groot is, dat werken met grote regelmaat zowel aan de een als aan de ander worden toegeschreven. Quentin Buvelot zag hierin een bewijs dat Bor waarschijnlijk een leerling van Van Campen is geweest.[1] De vrouw van Bredius’ schilderij voldoet overigens zeer goed aan de karakteristieken, die Buvelot van de schilderstijl van Van Campen gaf, waarbij vooral de nogal gebrekkige anatomische constructies opvallen, zoals de niet geslaagde overgang van de nek naar de romp.[2] Mogelijk is Vrouw bij haar toilet dus toch een vroeg werk van Van Campen.
Een ander aspect is de voorstelling. Blankert zag terecht grote overeenkomsten met de veelvuldig afgebeelde ‘vlooienvangsters’, zoals die door diverse meesters werden geschilderd. Vervolgens somde hij al het opvallende bijwerk op (spiegel, papegaai, hond, pispot, gedoofde kaars en kam) en de in deze context merkwaardige rozenkrans. Een samenhang tussen al deze elementen gaf hij niet aan. Hij vermeldde slechts dat Jacques Foucart in het schilderij ‘mogelijk een Maria Magdalena’ zag. Toch is mijns inziens de rozenkrans de verbindende schakel. Dit is een dermate vreemd object op een Noord- Nederlands schilderij, dat het wel een betekenis moet hebben. En hoewel het altijd gevaarlijk is om een optelsom te maken van losse elementen en er vervolgens een verstrekkende duiding aan te verbinden, moet aan dit doek toch waarschijnlijk een diepere betekenis worden toegekend. Het is goed om vooraf in overweging te nemen dat Van Campen rooms-katholiek was, wat de rozenkrans al wat minder merkwaardig maakt. De centrale rozenkrans is een onlosmakelijk onderdeel van de Mariaverering en de dagelijkse meditatie op het eigen geloof. Zo gezien is het aandachtige zoeken naar ongerechtigheden (het ‘vlooien’) in haar hemd wel te verklaren als het zoeken van een gelovige naar tekortkomingen in de eigen persoonlijkheid. Al het bijwerk is daarbij in de embleemliteratuur van de zeventiende eeuw terug te vinden als zinnebeeldig symbool. Zo komt het embleem van de kam voor in Roemer Visschers Sinnepoppen (Amsterdam 1614), met het motto ‘Purgat et Ornat’ (hij reinigt en leidt tot deugd) en dus als deugdsymbool. De trouw opkijkende hond is ook in dit licht te bezien, net als de fles met zuiver, reinigend water, en de spiegel, die vaak voorkomt als symbool van Maria.[3] De papegaai, tenslotte, komt onder meer uitgebreid voor in Jacob Cats’ Proteus of sinne-en minnebeelden (Middelburg 1618), nr. 14,2: ‘Indien de Papegay waer in het wout ghebleven, / Sy hadde daer gheleyt een woest en beestigh leven, / Maer nu sy door bedwangh by menschen is gheleert, Soo komtet datse spreect, en in het hof verkeert. / Is yemant oyt ghesint om eere na te jaghen, / Hy moet van eersten af, hy moet ghewilligh draghen, / Alwat de tucht ghebiet. Bedwangh omtrent de jeught / Wort eere metter tydt, en niet als enckel vreught’.[4]
Waarschijnlijk zou het mogelijk zijn nog verder door te dringen in de betekenislagen van dit schilderij, maar eigenlijk ontbreken ons daarvoor op dit moment nog de werktuigen. Er is nog te weinig onderzoek gedaan naar de katholieke iconografie van de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende en achttiende eeuw. Pieter van Thiel heeft weliswaar al in 1990-1991 een voorzet gegeven in die richting, maar eigenlijk is het onderzoek in de tussentijd nog niet veel verder gekomen.[5] In een dergelijke studie zou dit schilderij zeker een prominente plaats kunnen innemen.
JAN KOSTEN
[1] Q. Buvelot, ‘Jacob van Campen als schilder en tekenaar’, in: J. Huiske, K. Ottenheym en G. Schwartz, Jacob van Campen. Het klassieke ideaal in de Gouden Eeuw, Amsterdam 1995, P- 59- Piet
[2] lbidem, p. 61. Buvelot heeft overigens het schilderij van Museum Bredius niet in zijn betoog opgenomen en ook niet vermeld in zijn oeuvre- catalogus van Van Campen.
[3] E. de Jongh, Tot Lering en Vermaak, tent. cat. Amsterdam (Rijksmuseum) 1976, pp. 190-193-
[4] Geciteerd bij A. Henkel en A. Schöne, Emblemata. Handbuch der Sinnbildkunst des XVI. und XVII. Jahrhunderts, Stuttgart 1967-1976, kol. 803.
[5] P.J.J. van Thiel, ‘Catholic elements in seventeenth-century Dutch painting, apropos of a children’s portrait by Thomas de Keyser’, Simiolus 20 (1990-1991), pp. 39-62. Het enige verdere standaardwerk tot nu toe is het verouderde J.B. Knipping, De iconografie van de contrareformatie in de Nederlanden, Hilversum 1939.
Meer over dit schilderij:
> Museum Bredius: Catalogus van de schilderijen en tekeningen