Rembrandt
Christus en buste
Omstreeks het jaar 1648 schilderde Rembrandt (en/of zijn atelier) een aantal malen Christus naar hetzelfde model, als buste of als half-figuur, misschien ter voorbereiding voor zijn beide ‘Emmaüsgangers’ van dat jaar (nu in het Louvre en in Kopenhagen). De geschiedenis van die Christuskopjes gaat terug tot Rembrandt zelf: de inventaris van Rembrandts bezittingen bij zijn boedelafstand in 1656 vermeldt drie maal een “Christus tronie (kop)” waarvan één “naar het leven” geschilderd, dwz. geschilders naar een levens model. In deze stukken gebruikte Rembrandt als eerste in de Europese schilderkunst een joods model voor de Heiland. Dit portretje, door Bredius in 1911 na veel moeite verworven, bracht in de eerste helft van de 20e eeuw veel critici in bijna religieuze vervoering, vooral door de zachtmoedigheid van de gelaatsuitdrukking. Eén commentator vond zelfs: “dit werkje maakt het bestaan van de Nazarener aannemelijk, en is daarom een van de kostbaarste monumenten van Christelijke kunst”. Tot 1973 gold het stuk dan ook als de beste van Rembrandts Christus-bustes en twijfelde niemand aan de authenticiteit. Sindsdien is soms gezegd dat het stuk mogelijk niet (geheel) eigenhandig is.
Zoom inUitgelicht: Aert van der Neer schilderde voornamelijk ‘maneschijntjes’, branden en ‘wintertjes’ zoals dit exemplaar. Hij was een van de kunstenaars die omstreeks 1655 het winterlandschap tot perfectie brachten. Ons schilderij dateert uit die tijd en geldt als één van zijn beste. Wij zien bedrijvigheid van kolfspelers, vissers bij een wak en schaatsers, maar de nadruk valt op de verstilde, winterse atmosfeer. In het weergeven hiervan is de in zijn eigen tijd onopgemerkte van der Neer een waar meester. Bredius erfde het stuk van zijn grootvader, die het kocht in 1810.
Zie voor aanvullende informatie: Museum Bredius: Catalogus van de schilderijen en tekeningen, A. Blankert, cat. 111, blz. 152
Zoom inJan steen leerde, behalve bij Knfupfer, bij de landschapsschilder Jan van Goyen, wiens dochter Margriet hij huwde. Zij, en hun kinderen waren zijn leven lang favoriete modellen van Steen.
Hier kijkt een oude man met rode neus onder het hemd van een niet onwillige jonge vrouw. Op afbeeldingen van echtparen van ongelijke leeftijd is meestal zoiets als een geldbuidel te zien, die als verklaring moest dienen. Hier is dat niet het geval. Het is ook mogelijk dat het hier om een bordeelscène gaat: de rode kleding van de vrouw kan dat zeker suggereren. De pijp in de pot wijst ook daarop: ‘een pijpje uitkloppen’ is een oud eufemisme voor boordeelbezoek.
De fles drank en de rode neus duiden op onmatig drankgebruik; het vuurtestje, de sloffen en de kousen zijn te begrijpen als seksuele toespelingen.
Met inkt op een los blaadje, even groot als de tekening: ‘de Grimmenise Sluys tot Amsterdam van ’t Rokin te zien’ en ‘J. Ruijsdaelf 1650’; met potlood: ‘fval / AA0Ø’. Dit blaadje was vroeger blijkbaar geplakt op de achterzijde van de tekening. De locatie werd precies aangeduid door Lugt. Vanaf de Langebrug over het Rokin kijkt men links in de Langebrugsteeg. In het midden de Grimnessesluis (= brug) over de Grimburgwal. Rechts de drie eerste huizen op de Oude Turfmarkt. Achter de huizen rechts steekt het torentje uit van de Gasthuiskerk. Ruisdael zelf woonde in 1657 vlakbij het afgebeelde punt, namelijkop het Rokin direct om de hoek van de Dam. Als het blad inderdaad van 1650, het jaartal van het bijschrift, dateert, woonde Van Ruisdael misschien toen reeds in Amsterdam, d.w.z. zeven jaar eerder dan men als zeker aanneemt. Rembrandt of een zijner leerlingen tekende de Grimnessesluis vanafde andere zijde. De belangstelling van Ruisdael en Rembrandt voor dit punt is merkwaardig, als men weet dat een andere tijdgenoot het (de aldervuylste en de leelyckste hoeck der stadt’ noemde, waar ‘de huysensvan alle sijden soo mismaeckt staen of se daer needer bij provisiegesmeeten waren’. Rosenberg merkte op dat cat.nr. T 15 als ”reines Strassenbild’ vrijwel een unicum is in het getekende oeuvre van de meester. Verder prijst hij de techniek waarmee de kunstenaar een ‘unübertrefflich feinenatmosphärischen Wirkung’ bereikte.
Zoom inVan de witte dekverf, die een correctie in de arm van de liggende man afdekte, zijn slechts resten over. Bij de restauratie in 1977 werden o.a. schimmelvlekken, zichtbaar op de afbeelding bij De Wit, door bleking verwijderd. Door Knuttel ‘een vroeg werk’ genoemd, door Benesch ca. 1653 gedateerd. De discipelen van de profeet Elisa hakken hout bij de Jordaan. Een geleende bijl valt daarbij in het water. Elisa snijdt een stuk hout af en werpt het naar de plek waar de bijl is verdwenen. Elisa zegt: ‘Neem het op. De ander strekte zijn band uit en greep het’ (II Kon. 6:1-7).
Zoom inDoor Benesch, die een kopie te Brunswijk vermeldt, ca. 1657 gedateerd. Hoewel als Saul bij de heks van Endor’ geïdentificeerd in cat. Kleykamp 1915 en nadien steeds sinds Knuttel 1926, toch waarschijnlijk ook het blad dat bij Van Gelder 1922 wordt aangeduid als: ‘Rembrandt, Corps de Garde’. Afgebeeld is een episode uit 1. Samuel 28. Saul als veldheer is bevreesd voor het leger der Filistijnen. Hij laat zich dan een vrouw te Endor aanwijzen ‘die een waarzeggende geest heeft’. Op andere afbeeldingen van dit verhaal is steeds de spectaculaire episode weergegeven waarin de waarzegster de reeds overleden Samuel laat verschijnen, die aan Saul niets dan ongeluk voorspelt. Rembrandt heeft het huiselijker vervolg in beeld gebracht. De vrouw biedt het gezelschap voedsel aan, waar Saul pas na veel tegenwerpingen op in gaat: ‘en zij nam meel, en kneedde het, en bakte daar ongezuurde koeken van. En zij bracht ze voor Saul en zijn knechten en zij aten’ (1 Samuel 28:24-25).
Zoom inEen kaststel bestaande uit vijf vazen: een centrale balustervormig dekselvaas, een paar balustervormige dekselvazen van een ander model en twee kratervormige bekervazen met een spreidende mondrand. Alle voorzien van een decor met Indianische Blumen, uitgevoerd in oranjerood, groen, blauw en goud.
Zoom inEen paar van twee jongens, respectievelijk links- en rechtskijkend, beiden met een wingerdblad op het hoofd. Naar een model van Johann Joachim Kaendler en Friedrich Elias Meyer. Er bestaat ook een vrouwelijke variant, maar die komt minder vaak voor. Deze figuren worden voor het eerst aangetroffen in de inventaris van de Hofkonditorei in Warschau.
Zoom inZilveren miniatuur inkstel. Bestaand uit plateau met pennenkoker, een inktpot en een strooibus
Zoom inHelder, kleurloos glas. Vierkante verdikte voet, de onderzijde in stervorm geslepen. Stam met knoop. Eivormige kelk, geslepen in facetten en met diamantpunten. Rondom het midden van het lichaam een guirlande van bladeren of kelkkalfjes. De rand is voorzien van een zilveren band met twee leeuwenkoppen en ringen. Het deksel ontbreekt.
Zoom inHelder, kleurloos glas. Gefacetteerde gewelfde voet met brede geschulpte rand, die is geslepen met ruiten rondom. De stam is achtkantig gefacetteerd, met twee knopen. Cilindrische houder, achtkantig gefacetteerd met in het midden een gefacetteerde rand. De vetvangers zijn verschillend. De bijbehorende vetvangers a 2, b 2, c 2 zijn vierkant van vorm, met geschulpte rand, en gefacetteerd met ruiten rondom. De vervangende vetvanger d 2 is licht uitbuigend, heeft een ronde vorm met geschulpte rand, en is gefacetteerd. Vetvanger e 2 heeft een sterk uitbuigende en ronde vorm, met geschulpte rand en is gefacetteerd. Vetvanger f 2 is zeshoekig, licht uitbuigend, met geschulpte rand en facetten. In Engeland werden glazen kandelaars met één kaarsenhouder al aan het eind van de zeventiende eeuw gemaakt. Vermoedelijk waren ze in de achttiende eeuw vrij zeldzaam; de metalen kandelaar werd meer benut. De glazen kandelaar had grotendeels dezelfde vormentaal als het meer gebruikelijke metalen exemplaar, maar had echter één groot voordeel: het glas zorgde voor talloze reflecties in het kaarslicht, waarbij de gespleten lichtbundels als een regenboog het vertrek oplichtte, wat bij een metalen kandelaar niet gebeurde. Op een handelskaart uit ca. 1765-1770 van William Parker – die zijn eigen zaak ‘William Parker’s Glass House’ aan Fleet Street in Londen had – zijn enkele geslepen kandelaars te herkennen, die sterke overeenkomst vertonen met het zestal kandelaars van Bredius. De sterk gewelfde voet met ruitmotief, de cilindrisch gefacetteerde houder en de losse vetvanger komen zowel bij de kandelaars van Bredius als die van Parker (afb. 7) voor, maar ook de stam met puntige knoop van een ander exemplaar van Parker (afb. 8) komt overeen met de kandelaar van Bredius. Vanwege hun kwetsbaarheid hebben weinig geslepen glazen kandelaars de tand des tijds overleefd en zijn derhalve uiterst zeldzaam.
Zoom in