Hobbema, Meindert
Windmolen bij het water
Dit landschap met een windmolen, sinds 1915 in de verzameling Bredius als Meindert Hobbema, is, hoewel klein van formaat, kloek geschilderd. In brede streken is de verf opgebracht, wat vooral zichtbaar is in de planken beschoeiing, de vlakken van de achtkantige molen en de wieken. Zelfs het kleine figuurtje is in drie, vier toetsen neergezet. G. Knuttel beschouwde het schilderijtje als een werk uit Hobbema’s late periode. Maar bij vergelijking met een zeer beroemd schilderij uit de late tijd, Het Laantje van Middelharnis van 1689 in de National Gallery te Londen (inv. nr. NG 830), dan ziet men een dermate groot verschil in kwaliteit dat deze veronderstelling moet worden verworpen. Veeleer moet gedacht worden aan een periode in de loopbaan van de kunstenaar waarin deze nog zocht ofwel naar beheersing van de techniek, ofwel naar een eigen stijl. Hobbema, die in 1638 was geboren, was 15 jaar oud toen hij met zijn jongere broer en zus in een weeshuis werd opgenomen. Twee jaar later, in 1655, werd hij leerling van Jacob van Ruisdael, die inmiddels zijn werkzaamheden van Haarlem naar Amsterdam had verplaatst. In juli 1660 verklaarde Ruisdael dat Hobbema, toen nog Meyndert Lubbertsz. geheten, ‘bij hem eenighe jaren gedient en geleert heeft’. Hobbema is dus pas laat aan een schildersopleiding begonnen; meestal gebeurde dat op 14- of 15-jarige leeftijd. Zijn vroege werken laten de invloed van leermeester duidelijk zien.
Een windmolen als onderwerp komt weinig of niet voor in het werk van Hobbema, in tegenstelling tot in dat van Ruisdael. Deze heeft vanaf de late jaren 1640 tot kort na 1650 dit motief een aantal keren verbeeld, zowel in tekeningen als in schilderijen. In de jaren 1640 zijn het vooral wipmolens, maar kort na 1650 verdwijnt dit type om plaats te maken voor grote achthoekige poldermolens. Ook op tekeningen uit de tweede helft van de jaren 1650 komt dit motief herhaaldelijk voor, precies de periode waarin Hobbema bij Ruisdael in het atelier leerde en werkte. En juist dit type molen treffen wij aan op Bredius’ paneel. Het is zeer aannemelijk dat Hobbema dit motief van Ruisdael heeft overgenomen en het in zijn beginperiode heeft gebruikt. De schuin naar links groeiende boom werd wellicht ook ontleend aan, of op zijn minst geïnspireerd door zijn leermeester; dit boomtype komt vaker voor op Ruisdaels werken van ca. 1655-1660. Een tekening van zijn hand met een vrijwel identieke eik bevindt zich in de Engelse koninklijke verzamelingen op Windsor Castle. Ook qua uitvoering lijkt het een werk van een beginnend kunstenaar, door onhandigheden in de modellering, het gebrek aan dieptewerking en de minder geslaagde plaatsing van de wieken (de onderste wiek lijkt een vlak van de molen). Andere vroege werken, bijvoorbeeld Boerenwoning aan het water in het Amsterdams Historisch Museum, ca. 1659-1660 te dateren, of Rivierlandschap met hengelaar in de Glasgow Art Gallery uit dezelfde periode, tonen een grotere vaardigheid. Mijns inziens is het schilderij in Museum Bredius dan ook nog vóór deze werken te dateren, waardoor het tot het vroegste werk van Meindert Hobbema gerekend kan worden.
MARIJKE C. DE KINKELDER
Zoom in