Hooch, Pieter de (omgeving van)
Interieur met wenteltrap
Volgens de overlevering werd dit schilderij omstreeks 1910 door de kunsthistoricus Cornelis Hofstede de Groot aan Abraham Bredius cadeau gedaan. Beiden hebben steeds geloofd in de toeschrijving ervan aan Pieter Janssens, genaamd Elinga (1623-vóór 1682). Saillant detail is wel dat Hofstede de Groot het schilderij in 1925 enigszins denigrerend omschreef als een laat, zwak werk van de kunstenaar. In de tussenliggende jaren hadden de beide kunstgeleerden nog wel eens wrijving, onder andere in een heftige polemiek over de scheiding van de oeuvres van Aelbert Cuyp en Abraham van Calraet in 1916.
In navolging van zijn illustere voorgangers nam ook Albert Blankert dit schilderij in zijn catalogi van de collectie Bredius (1978 en 1991) als een werk van Elinga. Echter, nu het op schilderij na schoonmaak vlak bij Elinga’s – eveneens schoongemaakte – gesigneerde genrestuk in de collectie hangt (inv. nr. 42-1946), valt dat er aanzienlijke verschillen in stijl, op coloriet en uitvoering zijn tussen deze twee. Hoewel beide schilderijen een relatief lege ruimte tonen met een zonovergoten doorkijkje in de achtergrond, verschillen kleurgebruik en verfbehandeling aanzienlijk. En op het gesigneerde stuk overheerst de strakke, lineaire opbouw van de ruimte, die een eenheid vormt met de forse vrouwenfiguur met het kleine hoofdje bij de tafel aan het raam. De veel minder forse figuren op het andere schilderij spelen daarentegen een meer anekdotische en daardoor toch opvallender rol, terwijl de draaiing van de wenteltrap aanzienlijk bijdraagt tot het geheel van de compositie. De constructie ervan laat echter wel wat te wensen over en ook andere op punten van het perspectief liet de schilder steken vallen. De belangrijke rode accenten op Elinga’s gesigneerde werk ontbreken geheel op dit schilderij, dat veel gematigder van toon is.
Pieter Janssens Elinga wordt gerekend tot de ‘school van Pieter de Hooch’ en het onderhavige schilderij, hoewel niet van Elinga’s hand, behoort ook zeker tot die groep. De kostuums van de vrouwen en het afgebeelde meisje wijzen op een ontstaan omstreeks 1660-1670. Meer dan met Elinga, lijkt er een verwantschap te bestaan met het werk van een andere navolger van De Hooch, Hendrick van der Burgh (ca. 1625-na 1664). Uit diens werk blijkt een voorkeur voor het weergeven van wenteltrappen en doorkijkjes in de achterwand. Ook vinden we op zijn schilderijen net zo’n klein meisje terug als op Bredius’ schilderij is weergegeven. Aangezien over de samenstelling van het oeuvre van Hendrick van der Burgh vooralsnog veel onzekerheid bestaat, lijkt het op dit moment te ver te gaan dit schilderij daaraan toe te voegen. Vandaar dat het hier nu wordt opgenomen als werk van een nader te identificeren kunstenaar uit de omgeving van Pieter de Hooch.
FRED G. MEIJER
Zoom in