Engeland, 1760-1800
Drie paar kandelaars met losse vetvangers
Helder, kleurloos glas. Gefacetteerde gewelfde voet met brede geschulpte rand, die is geslepen met ruiten rondom. De stam is achtkantig gefacetteerd, met twee knopen. Cilindrische houder, achtkantig gefacetteerd met in het midden een gefacetteerde rand. De vetvangers zijn verschillend. De bijbehorende vetvangers a 2, b 2, c 2 zijn vierkant van vorm, met geschulpte rand, en gefacetteerd met ruiten rondom. De vervangende vetvanger d 2 is licht uitbuigend, heeft een ronde vorm met geschulpte rand, en is gefacetteerd. Vetvanger e 2 heeft een sterk uitbuigende en ronde vorm, met geschulpte rand en is gefacetteerd. Vetvanger f 2 is zeshoekig, licht uitbuigend, met geschulpte rand en facetten. In Engeland werden glazen kandelaars met één kaarsenhouder al aan het eind van de zeventiende eeuw gemaakt. Vermoedelijk waren ze in de achttiende eeuw vrij zeldzaam; de metalen kandelaar werd meer benut. De glazen kandelaar had grotendeels dezelfde vormentaal als het meer gebruikelijke metalen exemplaar, maar had echter één groot voordeel: het glas zorgde voor talloze reflecties in het kaarslicht, waarbij de gespleten lichtbundels als een regenboog het vertrek oplichtte, wat bij een metalen kandelaar niet gebeurde. Op een handelskaart uit ca. 1765-1770 van William Parker – die zijn eigen zaak ‘William Parker’s Glass House’ aan Fleet Street in Londen had – zijn enkele geslepen kandelaars te herkennen, die sterke overeenkomst vertonen met het zestal kandelaars van Bredius. De sterk gewelfde voet met ruitmotief, de cilindrisch gefacetteerde houder en de losse vetvanger komen zowel bij de kandelaars van Bredius als die van Parker (afb. 7) voor, maar ook de stam met puntige knoop van een ander exemplaar van Parker (afb. 8) komt overeen met de kandelaar van Bredius. Vanwege hun kwetsbaarheid hebben weinig geslepen glazen kandelaars de tand des tijds overleefd en zijn derhalve uiterst zeldzaam.
Zoom in